nacht

Moeten we wachten tot de nacht verdwijnt, schuilen voor de regen? Of meehuilen met de sterren en onze tranen wegvegen zodra de zon weer schijnt, wie zal het zeggen?

Moeten we alles maar verdragen, terwijl de vragen zich opstapelen en dan toch steeds verdergaan, onze moed bijeenrapen, maar blijven hopen op een einde dat nooit komt – blijven draaien om de zon en om elkaar, zelfs als het zwaar of misschien zelfs wel niet waard is. Heeft het zin te blijven vechten?

Ja, zeg ik. Ja, voel ik zo overduidelijk dicht als ik bij je ben. Maar ook mijn nee heeft een wil en soms sta ik stil bij alle onmogelijkheden; van ver af is alles zo’n rotzooi, zo onaf, zo gebroken, zo verschillend, maar ik wil niet die kilte, dat duistere gat vol met vragen – genade! Geef me adem!

De consequenties van ongemaakte keuzes drukken op mijn borst, ik worstel me los maar ben zelden echt vrij. Wachtend op het verlossende woord maar zelf niet wetend hoe het klinkt, verzin ik me een uitweg, balancerend op een koord tussen licht en duister in.

Ving jij mij nou op, liet je mij nou niet gaan, gaf jij je over aan de nacht om naast me te staan? Kijk ik nu in je ogen en zie ik in het zwart van je pupillen lichtpuntjes schijnen die mijn angsten verstillen? Wil ik niet zo verder – nee, maar liever met jou. Wil ik jou niet nog zo vaak horen zeggen hoeveel je van me houdt?

Laten we niet stilstaan, wachtend op een nieuwe dag, maar zelf aan de slag gaan met verf en met kwast. Samen kleuren we ons leven in, krijgt alles een plekje en misschien zelfs weer zin. Misschien kijken we ooit naar die muur vol met vlekken en herkennen we onszelf in alle donkere plekken, maar weten we ook dat hoe hoger we kwamen, de nacht steeds wat lichter werd en de kleuren zich vermengden tot een prachtig lichteffect – want we deden het samen.