Wat als je jezelf kon ontmoeten? Wat als je jongere ik je op een dag op sleeptouw zou nemen, op ontdekkingsreis misschien – echter niet met het doel een verborgen schat te vinden, maar om je te confronteren met de consternatie die je hebt veroorzaakt, de onoplosbare problemen die je leven rijk is.
— Misschien had je haar toch liever toen ze nog in het verleden zat.
We hobbelen over dennenappels terwijl de naalden gaatjes boren in onze banden. We balanceren over plassen met onze benen in de lucht, vallen bijna over boomwortels, omdat we ze door de schemering, die als een gordijn over ons heen is gevallen, niet kunnen zien.
Maar ik zie jou. Haarscherp. Je bent een lichtend vuur dat me in het donker voorgaat, een wolk die me overdag naar de juiste plek zal leiden. Ik kan je alleen niet doorzien zoals ik dat vroeger kon. Dat irriteert me mateloos. Wat kan ik van je leren als jij je niet laat kennen?
Het is al aardig donker geworden als je besluit je remmen in te knijpen en midden op een verlaten bospad stil te staan. Je legt je vinger tegen je lippen. ‘Hoor je dat?’
Alle geluiden komen zo duidelijk bij me binnen dat ik niet zo goed weet waar je op doelt. Ik hoor het kraken van het grind onder onze schoenen, het suizen van de wind door de bomen en mijn eigen zware ademhaling die mijn gebrek aan conditie onderstreept.
Alleen jou hoor ik niet. Geen enkel ritselend handgebaar onderstreept jouw aanwezigheid, geen voetstap verraadt jouw bestaan. Jouw stappen in het zand zijn het volgende moment alweer verdwenen. In jouw presentie ligt ook je absentie besloten, want ik weet dat je gestalte slechts een droombeeld is van wat ik had willen zijn. Jij bent de personificatie van mijn glanzende zelf.
Maar hoewel je geen geluid maakt, licht je gezicht op in het duister. Het is een angstaanjagend vertrouwd gezicht dat met de ogen mijn eigen fouten voor het voetlicht brengt. Ik heb me nog nooit zo gezien gevoeld als hier in mijn eigen tegenwoordigheid.