‘An excellent little woman,’ he remarked when she was gone, ‘but a thought too soft – she almost melts in one’s hands.’
Mr Hattersley over Milicent
Anne Brontë, The Tenant of Wildfell Hall (Londen 2016) 338.
Deze roman wist regelmatig het bloed onder mijn nagels vandaan te halen, totdat ze net zo wit en gevoelloos waren als de vrouwen in dit verhaal. En nee, dan heb ik het niet alleen over de manier waarop de mannen in dit boek als echte tirannen hun echtgenotes aan hun eigen wil onderwerpen, maar ook over de scheve ideeën die de vrouwen er zelf op nahouden over wat goed en fout is in de ogen van God.
De vrouw als slachtoffer en dienstknecht
Het verhaal deed me beseffen hoe diep de onrechtvaardige noties over man en vrouw in de samenleving die Brontë beschrijft waren doorgedrongen. Vrouwen werden geacht alle misstanden zwijgzaam te verdragen, te doen wat hun werd opgedragen en alles met de mantel der liefde te bedekken. Vooral Milicent weet precies hoe ze zich ‘behoort’ te gedragen en ondergaat de geestelijke, emotionele en soms zelfs fysieke mishandeling van haar man zo gelaten en lankmoedig dat het misbruik als gevolg van een schadelijke rolverdeling voort kan blijven bestaan.
En dat maakt eigenlijk dat vrouwen hun eigen onderdrukking gedeeltelijk zelf in stand hielden. Hoewel Helen haar egoïstische, bedriegende man, anders dan haar vriendin Milicent, wél regelmatig van repliek durft te voorzien en uiteindelijk het heft in eigen handen neemt door samen met haar zoontje te vertrekken om hem voor zijn vader te beschermen, komen haar motieven om te handelen voort uit haar eigen foutieve opvattingen over wat vrouwen zouden moeten doen en zijn.
Vrouwen bestaan voornamelijk om hun eigen man te dienen en voor hun kinderen te zorgen; ze vinden hun identiteit dus hoofdzakelijk in hun rol als echtgenote en moeder. Het is vanuit deze rollen die haar als vrouw zijn toebedeeld dat Helen uiteindelijk besluit om weg te gaan; niet om zichzelf te beschermen of haar waardigheid te behouden (Arthur heeft haar allang voor het leven beschadigd, hoewel er aan het trauma dat Helen moet hebben opgelopen weinig aandacht wordt besteed), maar om haar zoontje te behoeden voor de kwade invloed van haar boosaardige echtgenoot.
[T]hrough the noisome vapours of the world’s aspersions and my own fancied convictions, her character shone bright, and clear, and stainless as that sun I could not bear to look on.
Gilbert Markham over Helen
Brontë, The Tenant of Wildfell Hall 473.
De vrouw als goddelijk wezen
Zoals duidelijk wordt uit bovenstaand citaat wordt Helen geprezen om haar doorzettingsvermogen en verdraagzaamheid. Toch zijn het juist deze deugden die maken dat ze voor lange tijd niet uit haar eigen hachelijke situatie heeft kunnen ontsnappen, omdat ze niet voor zichzelf mocht kiezen (van wie niet? juist ja, van zichzelf niet). Zelfs nadat ze van Arthur is weggevlucht, zit ze nog steeds aan hem vastgeketend, omdat ze nog altijd met hem getrouwd is en daardoor niet in staat is om echt vrij te zijn.
Dat wil echter niet zeggen dat Helens houding en gedrag ten opzichte van Arthur niet bewonderenswaardig zijn. Helen is de personificatie van Gods gebod om de vijand lief te hebben, zoals deze in Jezus’ bergrede zo duidelijk naar voren komt. Zelfs als Arthur op zijn sterfbed koppig blijft volharden in zijn haat en zelfzucht, blijft Helen vol liefde voor hem zorgen en hopen dat hij tot inkeer komt.
Ongelooflijk, denk je misschien, en dat is het ook. Helens kwaliteiten zijn bovennatuurlijk, misschien zelfs wel goddelijk. Daarom blijf je als lezer een zekere afstand ervaren wanneer je over haar beproevingen leest. Helen is niet menselijk. En daardoor wordt ook weer de scheiding tussen man en vrouw door Brontë benadrukt. Vrouwen zijn onbereikbaar en ondoorgrondelijk, blijven voortdurend ‘de ander’ wiens werkelijke motieven en beweegredenen voor de man een raadsel blijven.
Arthurs wanhopige woorden wanneer hij de dood nabij is, onderstrepen deze goddelijke identiteit die de vrouw door Brontë wordt aangemeten: “Helen, you must save me!” Hoewel Helen zichzelf nog probeert te vermenselijken door te zeggen dat alleen God hem kan redden, is het voor Arthur en eigenlijk alle mannen in dit verhaal onmogelijk om Helen tot een mens te reduceren.
‘The rose I gave you was an emblem of my heart,’ said she; ‘would you take it away and leave me here alone?’
Helen tegen Gilbert
De vrouw als kwetsbare roos
Ondanks al haar goddelijke kwaliteiten, blijft Helen in de ogen van de mannen om haar heen ook een kwetsbaar wezen, zoals kan worden afgeleid uit de vele verwijzingen naar bloemen wanneer er over vrouwen gesproken wordt. Zo noemt Arthur Helen een roos en zijn minnares Annabella een pioen. Aan het eind van het verhaal beschrijft Helen zichzelf als een kerstroos die zelfs in staat is de winterse kou te doorstaan en dus wellicht niet zoveel bescherming nodig heeft. En toch is ze in staat deze roos in het vuur te gooien als Gilbert, de enige man die werkelijk om haar geeft in dit verhaal, haar lijkt te willen afwijzen. Blijkbaar laat ze haar geluk nog altijd bepalen door de liefde die een man haar wil geven. De schijnbare afwijzing van Gilbert zet haar ertoe aan haar eigen kwetsbare hart in het vuur te gooien.
Maar ik vraag me af of het niet omgekeerd is; of Helen haar hart niet juist in het vuur gooit door met Gilbert te trouwen. Kijk maar naar de tegenstellingen tussen de karakters van Gilbert en Helen. Waar Helen nooit uiting geeft aan haar haatgevoelens, weet Gilbert zich niet te beheersen wanneer hij vermoedt dat Helen een geheime liefde heeft; hij slaat deze zogenaamde minnaar zelfs van zijn paard af! Wat blijkt? Het is de broer van Helen die haar juist heeft geholpen aan haar tirannieke man te ontkomen! Uiteraard wordt dit voorval door de twee heren, die na een goed gesprek alles hebben bijgepraat en zelfs vrienden worden, voor Helen verzwegen (misschien omdat ze daar zogenaamd te ‘kwetsbaar’ voor is?). Ook andere voorvallen wijzen op Gilberts opvliegende karakter en zijn neiging snel over anderen te oordelen. Verdient Gilbert Helen eigenlijk wel?
Eind goed, al goed…
In Brontës fictieve universum krijgt eenieder wat hem of haar toekomt; in het hiernamaals, maar ook al in het aardse leven. Arthur sterft bang en eenzaam en Helen en Gilbert leiden een gelukkig leven samen. Helaas is het echte leven niet zo rechtvaardig. Vermoedelijk hoopte Brontë met haar veel te gelukkige voorstelling van de realiteit alvast een voorproefje te geven op het hemelse leven waarin ze geloofde. Het leven waarin het slechte zal worden bestraft en het goede beloond.
Of je hier nu in gelooft of niet, het blijft een geruststellende gedachte dat Helen uiteindelijk, na een leven vol tegenspoed, geluk vindt. De lezer kan na een lange zit opgelucht adem halen en zich verwonderen over een wereld die (gelukkig!) ver van ons af staat. Hoewel Brontë er nog ideeën over de vrouw op nahield die voor velen van ons vandaag de dag allang achterhaald zijn, liet ze met deze roman wel iets zien van de onderdrukking waar veel vrouwen in haar tijd mee te maken hadden. Brontës roman verhaalt over de hoop dat de vrouw ooit in staat is het slavenjuk van haar af te werpen en zelf iets nieuws te beginnen.