Het enige wat ik echt zeker weet, is dat niets in een rechte lijn gaat en dat ik niets aan mezelf te danken heb. Ik doe een stap in de goede richting en val meters omlaag voordat ik me herpak, vaste grond onder mijn voeten voel en me weer optrek aan de stenen boven mij – als een bergbeklimmer die het klimmen nog moet leren.
Ik vraag me af ik het ooit leer, maar ik houd mezelf voor dat het me lukt zodra ik niet meer word belemmerd door haken en touwen, door stemmen die me van onderen toeroepen, die me een duwtje in de rug geven – beter nog, die me via het touw van bovenaf optrekken, waardoor ik alleen maar mijn ogen hoef te sluiten totdat ik de top heb bereikt.
Nee, ik wil al die handen en stemmen en touwen niet: laat me los, ik doe het zelf wel! Ik schaaf liever mijn handen aan een scherpe steen dat dat ik me verdoofd naar boven laat sleuren zonder iets mee te krijgen van de ervaring, de sensatie van het klimmen. Ja, ik bereik liever met kleerscheuren de top dan dat ik heelhuids naar boven kom, maar niemand kan vertellen hoe ik er gekomen ben.
Ik knip de touwtjes door, laat me vallen in het onbekende.